mof
Nederlands
Woordafbreking
- mof
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘Duitser’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1581 [1]
- In de betekenis van ‘losse mouw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1451 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mof | moffen |
verkleinwoord | mofje | mofjes |
Zelfstandig naamwoord
mof m
- (scheldwoord) scheldnaam voor een Duitser [2]
- Hij geloofde ze net zomin als de propaganda aan het begin, toen bijvoorbeeld werd beweerd dat de kogels van de moffen zo zacht waren dat ze onder daverend gelach van de Franse regimenten als beurse peren op hun uniform te pletter sloegen. [3]
- met bont gevoerd kokertje om de handen warm te houden [4]
- losse, wollen mouw
- (techniek) koker voor verbinding van twee buizen, (sok)
- (techniek) verwijd uiteinde van een buis waarin een andere past, (sok)
Gangbaarheid
- Het woord mof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mof' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "mof" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- etymologiebank.nl (Duitser)
- Lemaitre, Pierre Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 11
- etymologiebank.nl (kokervormig bontje)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.