sok
Nederlands
![](../I/m/Socken_farbig.jpeg)
Sokken
Woordafbreking
- sok
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘korte kous’ voor het eerst aangetroffen in 1805 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sok | sokken |
verkleinwoord | sokje | sokjes |
Zelfstandig naamwoord
sok
- Na alle ellende met de banken en zakkenvullerij had de oude man net als in de crisistijd zijn geld maar weer in een ouwe sok onder het bed gestopt.
- v/m (dierkunde) bij viervoeters het anders gekleurde, onderste deel van de poot
- m (techniek) verbindingsstuk dat over twee buizen geschoven wordt om ze te verbinden, mof [4]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. kous die tot net boven de enkel komt
Gangbaarheid
- Het woord sok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sok' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.