mikken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mikken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmɪkə(n)/
Woordafbreking
  • mik·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘richten’ voor het eerst aangetroffen in 1597 [1]
  • Afgeleid van het Middelnederlandse en Middelnederduitse werkwoord micken (turen).
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mikken
mikte
gemikt
zwak -t volledig

Werkwoord

mikken

  1. overgankelijk richten op een doel
    • Er zijn ook veel films die op een breder volwassen publiek mikken en ook door kinderen of jongeren worden bekeken en geapprecieërd, zoals bijvoorbeeld monsterfilms. 
  1. overgankelijk gericht werpen
    • Op den akker waren de arbeiders aan het poten der late aardappelen; achter iederen arbeider, die met den pootstok de gaten maakte in den omgeploegden grond, een jongen met een mandje vol poters in de linkerhand, om daaruit met de vrije rechterhand in elk kuiltje een aardappel te mikken. [2] 
Vaste voorzetsels
  • [1]: mikken op
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [1]: aanmikken
  • [1]: afmikken
  • [1]: uitmikken
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: weten van kikken noch mikken
nergens van weten
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

mikken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mik

Gangbaarheid

  • Het woord mikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.