mikken
Nederlands
Woordafbreking
- mik·ken
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘richten’ voor het eerst aangetroffen in 1597 [1]
- Afgeleid van het Middelnederlandse en Middelnederduitse werkwoord micken (turen).
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mikken |
mikte |
gemikt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
mikken
- overgankelijk richten op een doel
- Er zijn ook veel films die op een breder volwassen publiek mikken en ook door kinderen of jongeren worden bekeken en geapprecieërd, zoals bijvoorbeeld monsterfilms.
- overgankelijk gericht werpen
- Op den akker waren de arbeiders aan het poten der late aardappelen; achter iederen arbeider, die met den pootstok de gaten maakte in den omgeploegden grond, een jongen met een mandje vol poters in de linkerhand, om daaruit met de vrije rechterhand in elk kuiltje een aardappel te mikken. [2]
Vaste voorzetsels
- [1]: mikken op
Afgeleide begrippen
- [1]: aanmikken
- [1]: afmikken
- [1]: uitmikken
Verwante begrippen
- [1]: mikpunt
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: weten van kikken noch mikken
nergens van weten
Vertalingen
1. richten op een doel
Gangbaarheid
- Het woord mikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mikken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "mikken" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Bron: Tijdschrift: De Gids.
P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam 1897
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.