metgezel
Nederlands
Woordafbreking
- met·ge·zel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘reisgenoot’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- samenstelling van met en gezel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | metgezel | metgezellen |
verkleinwoord | metgezelletje | metgezelletjes |
Zelfstandig naamwoord
metgezel m
- iemand die meegaat op een reis of activiteit
- Zijn metgezel wist hem voor een ongeluk te behoeden.
- Maar in elk geval krijg je mij als metgezel mee op je verdere tocht. Je kunt mij nodig hebben. [3]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord metgezel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'metgezel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "metgezel" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- metgezel op website: Etymologiebank.nl
- Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 70
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.