merel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  merel    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈmɪːrəɫ/, /ˈmɪːrɔɫ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /meːrəl/
Woordafbreking
  • me·rel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord merel merels
verkleinwoord mereltje mereltjes

Zelfstandig naamwoord

merel v/m

  1. (vogels) Turdus merula , een zwarte zangvogel met een gele snavel die familie is van de lijster
    • Wij hebben de laatste tijd veel merels in de achtertuin. 
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord merel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Limburgs

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

merel

  1. (vogels) Turdus merula merel

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.