merel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: merel (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈmɪːrəɫ/, /ˈmɪːrɔɫ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /meːrəl/
Woordafbreking
- me·rel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | merel | merels |
verkleinwoord | mereltje | mereltjes |
Zelfstandig naamwoord
merel v/m
- (vogels) Turdus merula
, een zwarte zangvogel met een gele snavel die familie is van de lijster
- Wij hebben de laatste tijd veel merels in de achtertuin.
Vertalingen
1. een zwarte zangvogel met een gele snavel die familie is van de lijster
Gangbaarheid
- Het woord merel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'merel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Limburgs
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.