zozo
Nederlands
Woordafbreking
- zo·zo
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: matig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1839 [1]
- samenstelling van zo en zo [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | zozo |
verbogen | (alleen predicaat) |
Bijvoeglijk naamwoord
zozo
- van matige kwaliteit
- Zijn wiskundecijfers zijn uitstekend, maar zijn Frans is maar zozo.
Synoniemen
- matigjes, matig
Gangbaarheid
- Het woord zozo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zozo' herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen. |
Baskisch
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zelfstandig naamwoord
zozo m
- (spreektaal) sufklep, sukkel [1]
- (spreektaal) vreemde vogel
- «Mathieu, c'est un drôle de zozo.»
- Mathieu, da's een rare snuiter. [1]
- «Mathieu, c'est un drôle de zozo.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.