marmot
Nederlands
Woordafbreking
- mar·mot
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘knaagdier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1761 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | marmot | marmotten |
verkleinwoord | marmotje | marmotjes |
Zelfstandig naamwoord
marmot v/m
- (knaagdieren) Marmota
, knaagdier dat vooral in het hooggebergte leeft
Vertalingen
1. knaagdier dat vooral in het hooggebergte leeft
Gangbaarheid
- Het woord marmot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'marmot' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zelfstandig naamwoord
marmot m
- (spreektaal) kind, jochie, kleuter
- «Ce soir, pour les marmots, y'a de la pizza et la télé.»
- Voor de kids is er vanavond pizza en de televisie. [1]
- «Ce soir, pour les marmots, y'a de la pizza et la télé.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.