lux
Nederlands
Woordafbreking
- lux
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘licht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1658 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lux | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
lux v/m
- (eenheid) afgeleide SI-eenheid van verlichtingssterkte, weergegeven met symbool lx
Afgeleide begrippen
eenheden van lux in het Nederlands (nld) |
---|
yoctolux • zeptolux • attolux • femtolux • picolux • nanolux • microlux • millilux • centilux • decilux • lux • decalux • hectolux • kilolux • megalux • gigalux • teralux • petalux • exalux • zettalux • yottalux |
Gangbaarheid
- Het woord lux staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lux' herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen. |
Latijn
Uitspraak
- IPA: /ˈluːks/
Woordafbreking
- lux
Uitdrukkingen en gezegden
- lucem videre
- leven (het licht zien)
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | lūx | lūcēs |
genitief | lūcis | lūcum |
datief | lūcī | lūcibus |
accusatief | lūcem | lūcēs |
vocatief | lūx | lūcēs |
ablatief | lūce | lūcibus |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.