luier

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lui·er
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘doek voor kinderen’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord luier luiers
verkleinwoord luiertje luiertjes

Zelfstandig naamwoord

luier v/m

  1. vocht absorberend kledingstuk dat wordt gedragen door een incontinente persoon, inz. door een baby
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • luierbroekje, luiercentrale, luiereczeem, luierstoel, luiertas, luieruitslag
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

luier

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van lui

Werkwoord

vervoeging van
luieren

luier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luieren
    • Ik luier. 
  2. gebiedende wijs van luieren
    • Luier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luieren
    • Luier je? 

Gangbaarheid

  • Het woord luier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.