luieren
Nederlands
Woordafbreking
- lui·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘lui zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1632 [1]
- Een frequentatieve vorm van lui zijn (niet van luien) met het achtervoegsel -er en met het achtervoegsel -en (niet: -eren 2)[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
luieren |
luierde |
geluierd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
luieren
- inergatief niets uitvoeren, niks doen
- Hij was vandaag erg aan het luieren.
Hyponiemen
- verluieren
Gangbaarheid
- Het woord luieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'luieren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.