lach

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lach    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /lɑχ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /lɑx/
Woordafbreking
  • lach
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lach lachen
verkleinwoord lachje lachjes

Zelfstandig naamwoord

lach m

  1. een vrolijkheidsuiting door middel van het optrekken van de mondhoeken en vaak het voortbrengen van een geluid
    • Na een paar lachen ging hij weer verder met zijn werk. 
Gelijkklinkende woorden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
lachen

lach

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lachen
    • Ik lach. 
  2. gebiedende wijs van lachen
    • Lach! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lachen
    • Lach je? 

Gangbaarheid

  • Het woord lach staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Occitaans

enkelvoud meervoud
lach laches

Zelfstandig naamwoord

lach m

  1. melk
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.