koster

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kos·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘kerkbewaarder’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1200 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord koster kosters
verkleinwoord kostertje kostertjes

Zelfstandig naamwoord

koster m

  1. (beroep) kerkelijke bediende, die met de zorg van het kerkgebouw, en het vlot verloop van de kerkdiensten belast is
Verwante begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord koster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Deens

Woordafbreking
  • kos·ter
Naar frequentie 1364

Werkwoord

koster

  1. tegenwoordige tijd van koste


Noors

Woordafbreking
  • kos·ter
Naar frequentie 1342

Werkwoord

koster

  1. tegenwoordige tijd van koste

Zelfstandig naamwoord

koster, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van kost
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.