koster
Nederlands
Woordafbreking
- kos·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘kerkbewaarder’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1200 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koster | kosters |
verkleinwoord | kostertje | kostertjes |
Zelfstandig naamwoord
koster m
- (beroep) kerkelijke bediende, die met de zorg van het kerkgebouw, en het vlot verloop van de kerkdiensten belast is
Vertalingen
1. kerkelijke bediende, die met de zorg van het kerkgebouw, en het vlot verloop van de kerkdiensten belast is
Gangbaarheid
- Het woord koster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'koster' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Noors
Woordafbreking
- kos·ter
Naar frequentie | 1342 |
---|
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.