koelkast

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koel·kast
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kast waarin etenswaar koel gehouden wordt’ voor het eerst aangetroffen in 1938 [1]
  • samenstelling van  koel ww  en  kast  
enkelvoud meervoud
naamwoord koelkast koelkasten
verkleinwoord koelkastje koelkastjes

Zelfstandig naamwoord

koelkast v/m

  1. (elektronica) (huishouden) een huishoudelijk apparaat voorzien van een koelinstallatie, waarin men consumptiemiddelen kan plaatsen die koel moeten blijven
    • De meeste leveranciers kwamen aan huis: groenteman, slager en bakker. Dat was wel nodig, want een koelkast bezaten de meeste gezinnen nog niet.[2] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord koelkast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.