koel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘matig koud’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen koelkoelerkoelst
verbogen koelekoelerekoelste
partitief koelskoelers-

Bijvoeglijk naamwoord

koel

  1. met een naar verhouding lagere temperatuur dan de warme of hete omgeving
    • Zet het in de kelder, dan blijft het wel koel. 
  1. zonder het tonen van emoties
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
koelen

koel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koelen
    • Ik koel. 
  2. gebiedende wijs van koelen
    • Koel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koelen
    • Koel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord koel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Afrikaans

stellend vergrotend overtreffend
koelkoelerkoelste

Bijvoeglijk naamwoord

koel

  1. koel
  1. «Die klimaatsveranderinge van die 15de en 16de eeu met hul koue winters en koel somers het tot voedseltekorte gelei.»
    De klimaatsveranderingen van de 15e en 16e eeuw met hun koude winters en koele zomers hebben tot voedseltekorten geleid.


Nedersaksisch

Bijvoeglijk naamwoord

koel

  1. koel


Veluws

Bijvoeglijk naamwoord

koel

  1. koel
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.