koel
Nederlands
Woordafbreking
- koel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘matig koud’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | koel | koeler | koelst |
verbogen | koele | koelere | koelste |
partitief | koels | koelers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
koel
- met een naar verhouding lagere temperatuur dan de warme of hete omgeving
- Zet het in de kelder, dan blijft het wel koel.
- zonder het tonen van emoties
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
koelen |
koel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koelen
- Ik koel.
- gebiedende wijs van koelen
- Koel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koelen
- Koel je?
Gangbaarheid
- Het woord koel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'koel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
koel | koeler | koelste |
Bijvoeglijk naamwoord
koel
- «Die klimaatsveranderinge van die 15de en 16de eeu met hul koue winters en koel somers het tot voedseltekorte gelei.»
- De klimaatsveranderingen van de 15e en 16e eeuw met hun koude winters en koele zomers hebben tot voedseltekorten geleid.
- «Die klimaatsveranderinge van die 15de en 16de eeu met hul koue winters en koel somers het tot voedseltekorte gelei.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.