koelheid
Nederlands
Woordafbreking
- koel·heid
Zelfstandig naamwoord
koelheid v [1]
- het koud zijn qua temperatuur
- het emotioneel niet aangedaan zijn
- Dat is voor mij wel even schrikken. Ben ik minder mens omdat ik natuurkundige ben, en dan nog wel uit Delft? Zou het dan geen toeval zijn dat Delft beroemd is, niet alleen om z’n Technische Universiteit, maar nog meer om het Delfts blauw? Blauw is immers de koude kleur, die hoort bij koelheid en zakelijkheid.[2]
- In een gemeenterapport van 1980-1981 peilt ds. Van Buuren dat de onverschilligheid jegens de kerk in Vierpolders oude papieren heeft, nog voordat termen als kerkverlating en secularisatie in de mode raakten. „Allereerst is er een zekere onbewogenheid te constateren met betrekking tot kerk en geloof – een koelheid die al generaties lang in dit gebied blijkt te bestaan.[3]
Synoniemen
- [1] koudheid, frisheid, koelte
- [2] onvriendelijkheid, gereserveerdheid, kilheid, onverschilligheid, nuchterheid, stijfheid, bedaardheid, kalmte, bezadigdheid, onhartelijkheid, afstandelijkheid
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord koelheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'koelheid' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Reformatorisch Dagblad Henk van den Brink 11-08-2016 Column: Bevindelijk gereformeerden vatbaar voor eenzijdigheid van emotie
- Reformatorisch Dagblad Ardjan Logmans 07-08-2013 Laatste kerk in Zuid-Hollands dorp Vierpolders gaat dicht
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.