knie

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knie
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘verbinding tussen boven- en onderbeen’ voor het eerst aangetroffen in 1156 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord knie knieën
verkleinwoord knietje knietjes

Zelfstandig naamwoord

knie m

  1. (anatomie) een gewricht in het midden van het been dat het bovenbeen met het onderbeen verbindt
  2. iets dat rechthoekig omgebogen is
Hyperoniemen
Holoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • De gekneusde knie niet te na gesproken
  • Door de knieën gaan
Het opgeven
  • Iets onder de knie krijgen
Iets leren
  • Iets onder de knie hebben
Iets geleerd hebben
  • Iets/iemand op de knieën krijgen
Iets/iemand verslaan
  • Iemand (God, enz.) danken op zijn blote knieën/knietjes
Iemand (God, enz.) heel erg dankbaar zijn
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord knie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
knie
geknie
volledig

Werkwoord

knie

  1. kneden
  1. «Uiteindelik kon dit soos ’n deeg geknie en brood daarvan gebak word.»
    Uitendelijk kon dit als deeg gekneed worden en kon er brood van gebakken worden.
enkelvoud meervoud
naamwoord knie knieë

Zelfstandig naamwoord

knie

  1. (anatomie) knie
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.