knie
Nederlands
Woordafbreking
- knie
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘verbinding tussen boven- en onderbeen’ voor het eerst aangetroffen in 1156 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knie | knieën |
verkleinwoord | knietje | knietjes |
Zelfstandig naamwoord
knie m
- (anatomie) een gewricht in het midden van het been dat het bovenbeen met het onderbeen verbindt
- iets dat rechthoekig omgebogen is
Holoniemen
- [1] lichaam
Afgeleide begrippen
- [1] linkerknie, rechterknie, kniegewricht, knieval
Uitdrukkingen en gezegden
- De gekneusde knie niet te na gesproken
- Door de knieën gaan
Het opgeven
- Iets onder de knie krijgen
Iets leren
- Iets onder de knie hebben
Iets geleerd hebben
- Iets/iemand op de knieën krijgen
Iets/iemand verslaan
- Iemand (God, enz.) danken op zijn blote knieën/knietjes
Iemand (God, enz.) heel erg dankbaar zijn
Hyponiemen
- Donauknie, evenknie, linkerknie, rechterknie, verloopknie, voetbalknie, voorknie, waterknie
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een gewricht in het midden van het been dat het bovenbeen met het onderbeen verbindt
de gekneusde knie niet te na gesproken
|
een taal onder de knie krijgen
|
Gangbaarheid
- Het woord knie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'knie' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
knie |
geknie |
volledig |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.