kletser
Nederlands
Woordafbreking
- klet·ser
Zelfstandig naamwoord
kletser m [1]
- iemand die veel en nodeloos praat
- Bianca van der Schoot en Suzan Bogaerdt, bekend als tv-presentatrices van Villa Achterwerk (VPRO), spelen in de komische mime-voorstelling Klem twee schoonzwemsters. Gevangen in hun te strakke badpakken en badmutsen proberen de twee toch nog sierlijk en spontaan te lijken. De kibbelende synchroonzwemsters willen opgaan in elkaar, maar ze willen ook zichzelf blijven. De een is een vrolijke kletser; de ander is serieus en trekt zich liever terug.[2]
Synoniemen
- leuteraar, wauwelaar, kwekker, kwebbelaar, babbelaar, babbelkous, keuvelaar, klets, ouwehoer, praatjesmaker, veelprater, zwamneus, ratel, kletsmajoor, kakel, kletskous, kletskont
Gangbaarheid
- Het woord kletser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kletser' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.