kakel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·kel
enkelvoud meervoud
naamwoord kakel kakels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

kakel m [1] [2] [3] [4]

  1. iemand die veel kletst, een kletser, kakelaar
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
kakelen

kakel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kakelen
    • Ik kakel. 
  2. gebiedende wijs van kakelen
    • Kakel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kakelen
    • Kakel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kakel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.