ouwehoer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ou·we·hoer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ouwehoer ouwehoeren
verkleinwoord ouwehoertje ouwehoertjes

Zelfstandig naamwoord

ouwehoer m [2]

  1. (informeel) kletskous
Hyponiemen
  • beroepsouwehoer
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ouwehoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
ouwehoeren

ouwehoer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ouwehoeren
    • Ik ouwehoer. 
  2. gebiedende wijs van ouwehoeren
    • Ouwehoer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ouwehoeren
    • Ouwehoer je? 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.