ouwehoer
Nederlands
Woordafbreking
- ou·we·hoer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ouwe en hoer [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ouwehoer | ouwehoeren |
verkleinwoord | ouwehoertje | ouwehoertjes |
Hyponiemen
- beroepsouwehoer
Gangbaarheid
- Het woord ouwehoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ouwehoer' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ouwehoeren |
ouwehoer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ouwehoeren
- Ik ouwehoer.
- gebiedende wijs van ouwehoeren
- Ouwehoer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ouwehoeren
- Ouwehoer je?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.