karwei
Nederlands
![]() |
Woordafbreking
- kar·wei
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘werk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1271 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | karwei | karweien |
verkleinwoord | karweitje | karweitjes |
Zelfstandig naamwoord
Hyponiemen
- lavaskarwei, routinekarwei, spoedkarwei
Afgeleide begrippen
- karweiganger, karweikist, karweiklok, karweiman, karweitijd, karweivet, karweivlees
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
karweien |
karwei
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van karweien
- Ik karwei.
- gebiedende wijs van karweien
- Karwei!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van karweien
- Karwei je?
Gangbaarheid
- Het woord karwei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'karwei' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "karwei" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- klus karwei op website: Etymologiebank.nl
- afval karwei op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.