klus
Nederlands
Woordafbreking
- klus
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘karwei’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1750 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klus | klussen |
verkleinwoord | klusje | klusjes |
Zelfstandig naamwoord
klus m
- een stuk werk, gewoonlijk met hand en met gereedschap
- De timmerman had die klus snel geklaard.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
klussen |
klus
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klussen
- Ik klus.
- gebiedende wijs van klussen
- Klus!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klussen
- Klus je?
Gangbaarheid
- Het woord klus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'klus' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.