klus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  klus    (hulp, bestand)
  • IPA: /klɵs/
Woordafbreking
  • klus
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘karwei’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1750 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord klus klussen
verkleinwoord klusje klusjes

Zelfstandig naamwoord

klus m

  1. een stuk werk, gewoonlijk met hand en met gereedschap
    • De timmerman had die klus snel geklaard. 

Werkwoord

vervoeging van
klussen

klus

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klussen
    • Ik klus. 
  2. gebiedende wijs van klussen
    • Klus! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klussen
    • Klus je? 

Gangbaarheid

  • Het woord klus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.