kantoor

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan·toor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘werkvertrek, bureau’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1524 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kantoor kantoren
verkleinwoord kantoortje kantoortjes

Zelfstandig naamwoord

kantoor o

  1. een instelling waar allerlei administratieve handelingen worden uitgevoerd
    • Hij ging gisteren weer naar kantoor om nog wat extra werkzaamheden uit te voeren. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kantoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord kantoor kantore

Zelfstandig naamwoord

kantoor

  1. kantoor o.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.