honderdtwintig

Nederlands

0120
honderdtwintig,
op een abacus
Uitspraak
Woordafbreking
  • hon·derd·twin·tig
Woordherkomst en -opbouw

Hoofdtelwoord

honderdtwintig

  1. "120", het getal tussen honderdnegentien en honderdeenentwintig, honderd plus twintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen honderdtwintig euro en zevendertig cent. 
    1. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer honderdtwintig van het grootste hotel. 
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

rangtelwoord

  • honderdtwintigste

hooftelwoorden samengesteld met "honderdtwintig" ht als linkerdeel

  • honderdtwintigduizend
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord honderdtwintig honderdtwintigs
verkleinwoord honderdtwintigje honderdtwintigjes

Zelfstandig naamwoord

honderdtwintig v / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 120 is aangeduid
    • Als jij honderdtwintig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

honderdtwintig mv

  1. groep van 120 eenheden
    • Die honderdtwintig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden. 

Gangbaarheid

  • Het woord honderdtwintig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.