hengel

Hengel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hen·gel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vistuig’ voor het eerst aangetroffen in 1440 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hengel hengels
verkleinwoord hengeltje hengeltjes

Zelfstandig naamwoord

hengel m

  1. stok of buis waarmee een visdraad kan worden geworpen en boven het wateropervlak kan gehouden worden
  2. stok of buis waarmee een microfoon op de optimale plaats kan gehouden worden
  3. (plantkunde) Melampyrum pratense een plant uit de bremraapfamilie Orobanchaceae [3]
Synoniemen
  • boom (uit het Engels)
Hyponiemen
  • bushengel, loophengel, microfoonhengel, sleephengel, snoekhengel, telescoophengel, werphengel
Afgeleide begrippen
  • hengelen, hengelmicrofoon, hengelriet, hengelsnoer, hengelsport
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Met een gouden hengel vissen
Door bedrog zijn doel halen.
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
hengelen

hengel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hengelen
    • Ik hengel. 
  2. gebiedende wijs van hengelen
    • Hengel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hengelen
    • Hengel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord hengel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.