handdoek

[1] Een handdoek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·doek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handdoek handdoeken
verkleinwoord handdoekje handdoekjes

Zelfstandig naamwoord

handdoek m

  1. een doek waarmee men zich afdroogt
    • Tijdens het douchen kwam hij erachter dat hij zijn handdoek was vergeten te pakken. 
  1. (België) een theedoek
    • Hij pakte een handdoek om het kopje af te drogen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • handdoekenrek, handdoekrek, handdoekring
Uitdrukkingen en gezegden
  • de handdoek in de ring werpen (gooien)
opgeven
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord handdoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.