gucke
Pennsylvania-Duits
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- gu·cke
vervoeging tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm | ||||
---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
gucke | |||
verleden tijd |
||||
voltooid deelwoord |
(hot) geguckt | |||
enkelvoud | meervoud | |||
1e persoon | ich | guck | mir | gucke |
2e persoon | du | guckscht | dihr / der dihr / der ihr / er ihr / er nihr / ner |
guckt gucke gucke guckt gucke |
3e persoon | er | guckt | sie | gucke |
sie | guckt | |||
es | guckt |
Werkwoord
gucke
- onovergankelijk kijken
- «Der Belsnickel hot greislich geguckt un die Kinner ware bang vor ihm.»
- De Belsnickel heeft afschuwelijk gekeken en de kinderen waren bang voor hem.
- «Der Belsnickel hot greislich geguckt un die Kinner ware bang vor ihm.»
- onovergankelijk staren
- onovergankelijk optreden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- Gucker
Uitdrukkingen en gezegden
- [3]: sich nix meh gleich gucke
niet op dezelfde persoon lijken (bijvoorbeeld na jaren)
alle gelijkenis verliezen (bijvoorbeeld als een lijk)
alle gelijkenis verliezen (bijvoorbeeld als een lijk)
Werkwoord
gucke
- zwakke verbuiging tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van gucke
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.