staren
![](../I/m/Tom_staring_at_papaya.jpg)
Staren
Nederlands
Woordafbreking
- sta·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
staren |
staarde |
gestaard |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
staren
- inergatief langdurig naar één punt kijken, soms zonder iets op te merken
- Je kunt nog lang naar deze bladzijde staren, maar wiskunde leer je er niet van.
Hyponiemen
- aanstaren, afstaren, nastaren, navelstaren, omstaren, opstaren, rondstaren
Afgeleide begrippen
- staarblind, staarogen, staarsteek, staring
Uitdrukkingen en gezegden
- met grote ogen staren
heel verbaasd of heel bang zijn
- Hij werd er een beetje bang van. Kleine Woord trok zijn beide benen op en staarde met grote ogen naar de plek waar hij het vreemde beest verwachtte.[3]
Gangbaarheid
- Het woord staren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'staren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "staren" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- staren op website: Etymologiebank.nl
- Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 47
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.