gesprek
Nederlands
Woordafbreking
- ge·sprek
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘mondeling onderhoud’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- Naamwoord van handeling van spreken. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gesprek | gesprekken |
verkleinwoord | gesprekje | gesprekjes |
Zelfstandig naamwoord
gesprek o
- (communicatie) een mondelinge conversatie waarbij informatie uitgewisseld wordt
- Het gesprek werd onderbroken doordat zijn mobiele telefoon afging.
- De musici zwaaien naar de man en verlaten zijn kamer. Groot: „Deze meneer probeerde zijn ene hand bij de andere te krijgen. Misschien wilde hij voor ons klappen.” Een verpleegkundige begint even later een gesprekje met de patiënt over de gespeelde muziek. [3]
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een mondelinge conversatie waarbij informatie uitgewisseld wordt
Gangbaarheid
- Het woord gesprek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gesprek' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "gesprek" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- gesprek op website: Etymologiebank.nl
- Reformatorisch Dagblad Gert de Looze 12-01-2019 Een menselijke noot op de intensive care
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.