gebroken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gebroken    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /χəˈbroːkən/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣəˈbroːkən/
Woordafbreking
  • ge·bro·ken
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen gebrokengebrokenergebrokenst
verbogen gebrokenste
partitief gebrokensgebrokeners-

Bijvoeglijk naamwoord

gebroken [1]

  1. lichamelijk of geestelijk uitgeput
  2. onderbroken
Verwante begrippen
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Deelwoord

bevestigend
deelwoord
ontkennend
deelwoord
onverbogen gebrokenongebroken
verbogen gebrokenongebroken
partitief gebrokensongebrokens
vervoeging van
breken

gebroken voltooid deelwoord van breken

  1. vormt de voltooide tijden
    • Hij had het gebroken. 
  1. vormt de lijdende vorm
    • Het werd gebroken. 
  1. attributief gebruikt
    • Het gebroken glas werd opgeruimd. 
  1. attributief gebruikt overdrachtelijk gebrekkig, geestelijk aangedaan
    • Hij antwoordde in gebroken Nederlands 
  1. partitief gebruikt
    • Al die jaren heeft ze iets duisters gehad, iets gebrokens.[2] 
  1. bijwoordelijk gebruikt
    • Gebroken en gedesillusioneerd trok hij zich terug. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • Het ijs is gebroken
na een kil begin is men vriendelijk tegen elkaar
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord gebroken gebrokens
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gebroken o

  1. (wiskunde) (verouderd) breuk
    • Om aldus eene geheele hoeveelheid welke met een gebroken vervoegd is, tot één gebroken te brengen, vermenigvuldigt met de geheel hoeveelheid door den noemer van het gebroken, en voegt het beloop by den teller van het gebroken. [3] 

Gangbaarheid

  • Het woord gebroken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.