kapot
Nederlands
Woordafbreking
- ka·pot
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘stuk’ voor het eerst aangetroffen in 1717 [1]
- Van het Duitse kaputt, dat op zijn beurt is ontleend aan ofwel het Franse capot ofwel het Hebreeuwse kaparôt. Een derde verklaring is dat het een verkorting is van de Middeleeuws Latijnse uitdrukking caput essere ("onbruikbaar/onnodig worden"); in feite zou kapot dan hetzelfde woord zijn als het Latijnse caput.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kapot | kapotter | kapotst |
verbogen | kapotte | kapottere | kapotste |
partitief | kapots | kapotters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
kapot
- gebroken (van glas, porselein enz.)
- Tja, als je dat glas laat vallen is het kapot.
- niet meer goed functionerend
- Mijn computer is kapot.
- (informeel) erg verdrietig of geschokt
- Ik was er kapot van.
- (informeel) erg moe
Synoniemen
- [1] beschadigd, stuk
- [2] beschadigd, defect, stuk, disfunctioneel
- [4] afgemat, gaar, geradbraakt
Antoniemen
- [1] heel, ongeschonden
Hyponiemen
- stikkapot
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
Zich kapot schrikken.
Iemand kapot maken.
|
Vertalingen
1. gebroken
2. niet meer goed functionerend
Gangbaarheid
- Het woord kapot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kapot' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.