flourish

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
flourish flourishes

Zelfstandig naamwoord

flourish

  1. krul, opsmuk
  2. (muziek) fanfare, hoornsignaal, toesj, trompetsignaal, versiering
  3. (taalkunde) een bloemrijke stijl
  4. houw (met zwaard, degen of stok)
  5. een uitbundig gebaar
  6. een sierlijke beweging
vervoeging
onbepaalde wijs to flourish
he/she/it flourishes
verleden tijd flourished
voltooid
deelwoord
flourished
onvoltooid
deelwoord
flourishing
gebiedende wijs flourish
Uitdrukkingen en gezegden
  • final flourish
een afsluitend vuurwerk
  • to flourish a wand
een toverstaafje zwaaien
  • to flourish in obscurity
in het verborgene bloeien
  • to start to flourish again
een nieuwe lente tegemoet gaan

Werkwoord

flourish

  1. onovergankelijk, (plantkunde) bloeien
  2. onovergankelijk ontplooien, opbloeien, opfleuren, tot bloei komen, tot volle wasdom komen
  3. onovergankelijk, (figuurlijk), (economie) bloeien, good lopen, floreren, tot hoogconjunctuur komen
  4. onovergankelijkkroelen
  5. onovergankelijkkroezen
Synoniemen
  • [4]: twirl
  • [5]: crisp
  • [5]: frozz
  • [5]: twirl
  • [4]: twirl
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.