factor

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  factor    (hulp, bestand)
  • IPA: /fɑktɔr/, /fɑk'tɔːrən/
Woordafbreking
  • fac·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘in de wiskunde: vermenigvuldiger’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1821 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘element’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1856 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord factor factoren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

factor m

  1. meewerkende oorzaak, katalysator
    • De aanwezigheid van steenkool was een belangrijke factor voor de ontwikkeling van de chemische industrie in Zuid-Limburg. 
  1. (wiskunde) getal in een vermenigvuldiging
    • Het ontbinden in factoren is een belangrijke tak van de wiskunde geworden. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord factor factors
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

factor m

  1. een afgezant van een handelaar
Afgeleide begrippen
  • factorij, factorkrediet, factormaatschappij

Gangbaarheid

  • Het woord factor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.