factor
Nederlands
Woordafbreking
- fac·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘in de wiskunde: vermenigvuldiger’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1821 [1]
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘element’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1856 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | factor | factoren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
factor m
- meewerkende oorzaak, katalysator
- De aanwezigheid van steenkool was een belangrijke factor voor de ontwikkeling van de chemische industrie in Zuid-Limburg.
- (wiskunde) getal in een vermenigvuldiging
- Het ontbinden in factoren is een belangrijke tak van de wiskunde geworden.
Hyponiemen
|
Zelfstandig naamwoord
factor m
- een afgezant van een handelaar
Gangbaarheid
- Het woord factor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'factor' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.