eigenbelang
Nederlands
Woordafbreking
- ei·gen·be·lang
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van eigen en belang
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eigenbelang | eigenbelangen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
eigenbelang o [1]
- het eigen voordeel, het belang dat degene die een handeling verricht daar zelf bij heeft
- In het huishoudelijke relaas schuilen parels van observatiekunst, vooral over het fragiele evenwicht tussen eigenbelang en gezinszorg. Maj verbijt zich als ze aan haarzelf denkt, want ze is zo bang dat het gezin verbrokkelt.[2]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord eigenbelang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'eigenbelang' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.