duin

Nederlands

duinen met helmgras begroeid
Uitspraak
  • Geluid:  duin    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /dœʏ̯n/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /dœːn/
Woordafbreking
  • duin
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Keltisch, in de betekenis van ‘zandheuvel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1067 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord duin duinen
verkleinwoord duintje duintjes

Zelfstandig naamwoord

duin

  1. v; een zandheuvel aan de kust
    • Jullie moeten de duinen ontzien, want ze zijn de beste zeewering die we hebben. 
  1. o; het stelsel van zandheuvels aan de kust
    • Hij ging graag voor een wandeling het duin in. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • Kamperduin, Kijkduin, landduin, paraboolduin, rivierduin, sikkelduin, walduin, zandduin
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord duin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.