droog

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  droog    (hulp, bestand)
  • IPA: /droːx/
Woordafbreking
  • droog
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet nat’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen droogdrogerdroogst
verbogen drogedrogeredroogste
partitief droogsdrogers-

Bijvoeglijk naamwoord

droog

  1. geen of zeer weinig vocht bevattend
    • Die broek is weer droog. 
  1. zonder gevoel, saai, dor (-> droogkloot)
  2. op een quasi ernstige manier een grap maken
    • Ze is komisch, droog, vilein, naïef en tegelijk berekenend.[3] 
  1. van wijn: niet zoet
    • Mag ik van u een droge witte wijn. 
Antoniemen
Hyponiemen
  • beendroog, gortdroog, handdoekdroog, handdroog, kastdroog, kurkdroog, luchtdroog, strijkdroog, winddroog
Uitdrukkingen en gezegden
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
drogen

droog

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drogen
    • Ik droog. 
  2. gebiedende wijs van drogen
    • Droog! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drogen
    • Droog je? 

Gangbaarheid

  • Het woord droog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.