doordeweeks

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  doordeweeks    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˌdo̝rdəˈʋeks/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌdordəˈβ̞eks/
Woordafbreking
  • door·de·weeks
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen doordeweeksdoordeweekserdoordeweekst
verbogen doordeweeksedoordeweekseredoordeweekste
partitief doordeweeksdoordeweeksers-

Bijvoeglijk naamwoord

doordeweeks

  1. op een dag die in de werkweek valt: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag
    • Op doordeweekse dagen is het hier altijd erg druk, maar niet op zaterdag en zondag. 
Antoniemen
Hyponiemen

Bijwoord

doordeweeks

  1. op doordeweekse dagen
    • Hij eet doordeweeks meestal heel slecht. 

Gangbaarheid

  • Het woord doordeweeks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.