donder

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • don·der
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘geluid bij bliksemslag’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord donder donders
verkleinwoord dondertje dondertjes

Zelfstandig naamwoord

donder m

  1. (meteorologie) een zeer luid geluid bij onweer
    • Hij is bang voor donder. 
  1. (informeel) het lichaam
    • Hij kreeg op z'n donder (hij kreeg straf maar dat hoeft lang niet altijd een lijfstraf te zijn). 
Hyponiemen
  • oorlogsdonder, raasdonder
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord donder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
donderen

donder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van donderen
    • Ik donder. 
  2. gebiedende wijs van donderen
    • Donder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van donderen
    • Donder je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.