grom
Nederlands
Woordafbreking
- grom
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ingewand van vis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1501 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grom | grommen |
verkleinwoord | grommetje | grommetjes |
Gangbaarheid
- Het woord grom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'grom' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
grommen |
grom
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grommen
- Ik grom.
- gebiedende wijs van grommen
- Grom!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grommen
- Grom je?
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.