docent

docent

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • do·cent
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘leraar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1805 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord docent docenten
verkleinwoord docentje docentjes

Zelfstandig naamwoord

docent m [2]

  1. (onderwijs), (beroep) iemand die les geeft (bij het voortgezet of hoger onderwijs)
    • Hij is universitair docent in Leiden. 
    • Docenten van de muziekschool gaven een concert. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord docent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.