corpus
Nederlands
Woordafbreking
- cor·pus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘lichaam’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- van het Latijnse corpus (lichaam)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | corpus | corpora corpussen |
verkleinwoord | corpusje | corpusjes |
Zelfstandig naamwoord
corpus o
- alle verzamelde werken die bekend zijn op een bepaald gebied
- Dit is het corpus van het Middelnederlands van de dertiende eeuw.
Gangbaarheid
- Het woord corpus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'corpus' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Latijn
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | corpus | corpora |
genitief | corporis | corporum |
datief | corporī | corporibus |
accusatief | corpus | corpora |
vocatief | corpus | corpora |
ablatief | corpore | corporibus |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.