component
Nederlands
Woordafbreking
- com·po·nent
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘samenstellend deel’ voor het eerst aangetroffen in 1901 [1]
- afgeleid van het Latijnse componens (met het voorvoegsel com-) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | component | componenten |
verkleinwoord | componentje | componentjes |
Zelfstandig naamwoord
component m [3]
- bestanddeel, onderdeel, één van de onderling verschillende delen van een geheel
- hoogwaardige manier om een video signaal op te slaan middels een zwart-wit signaal en twee kleur-verschil signalen. (Y(helderheid) + B-Y + R-Y)
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- componentenlijm
Vertalingen
1. een deel van een geheel
Gangbaarheid
- Het woord component staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'component' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.