competitie
Nederlands
Woordafbreking
- com·pe·ti·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mededinging’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- afgeleid van het Latijnse petere (‘begeren, verlangen’) met het voorvoegsel com-
- Naamwoord van handeling van competiteren met het achtervoegsel -ie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | competitie | competities |
verkleinwoord | competitietje | competitietjes |
Zelfstandig naamwoord
competitie v
- beter willen zijn dan een ander
- De broers voerden iedere dag een competitie op leven en dood met elkaar.
- (sport) reeks wedstrijden tussen verschillende clubs
- De winnaar van de competitie mag op europees niveau spelen.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. wedijver, concurrentie
|
|
Gangbaarheid
- Het woord competitie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'competitie' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.