opbrengen

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
opbrengenopbrengend
opbrengstopgebracht
Uitspraak
Woordafbreking
  • op·bren·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opbrengen
bracht op
opgebracht
zwak -cht volledig

Werkwoord

opbrengen

  1. absoluut als batig resultaat leveren
    • Deze aandelen brachten weinig op. 
  1. overgankelijk regelmatig iets betalen
    • Hij moest zijn huis verkopen omdat hij de stijgende kosten niet opbrengen kon. 
  1. overgankelijk een laag op iets aanbrengen
    • Laag na laag werd opgebracht. 
  1. overgankelijk arresteren, dwingen naar een haven te gaan
    • Het schip werd opgebracht door de marine. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord opbrengen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.