opbrengen
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
opbrengen | opbrengend |
opbrengst | opgebracht |
Woordafbreking
- op·bren·gen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op bw en brengen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opbrengen |
bracht op |
opgebracht |
zwak -cht | volledig |
Werkwoord
opbrengen
- absoluut als batig resultaat leveren
- Deze aandelen brachten weinig op.
- overgankelijk regelmatig iets betalen
- Hij moest zijn huis verkopen omdat hij de stijgende kosten niet opbrengen kon.
- overgankelijk een laag op iets aanbrengen
- Laag na laag werd opgebracht.
- overgankelijk arresteren, dwingen naar een haven te gaan
- Het schip werd opgebracht door de marine.
Vertalingen
1. als batig resultaat leveren
Gangbaarheid
- Het woord opbrengen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opbrengen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.