braam

Nederlands

Rijpende bramen aan een braamstruik
Uitspraak
Woordafbreking
  • braam
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord braam bramen
verkleinwoord braampje braampjes

Zelfstandig naamwoord

braam m

  1. (plantkunde) Rubus , braamstruik
  2. (fruit) Rubus, vrucht van de braamstruik die zwart van kleur is
    • Bramen zijn zwart van kleur, braambozen zijn zoeter en roder. 
  1. beschadiging op een (metaal)oppervlak waardoor het minder glad is
    • Hij heeft de wedstrijd verloren omdat er een braam op zijn schaats zat. 
  1. (vissen) brasem
Synoniemen
Hyponiemen
  • bosbraam, dauwbraam, hennenbraam, kruipbraam, steenbraam
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord braam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.