braam
Nederlands
![](../I/m/Braam_vruchten_Rubus_fruits_'Thornfree'.jpg)
Rijpende bramen aan een braamstruik
Woordafbreking
- braam
Zelfstandig naamwoord
braam m
- (plantkunde) Rubus
, braamstruik - (fruit) Rubus, vrucht van de braamstruik die zwart van kleur is
- Bramen zijn zwart van kleur, braambozen zijn zoeter en roder.
- beschadiging op een (metaal)oppervlak waardoor het minder glad is
Synoniemen
- [2]: braambes
Hyponiemen
- bosbraam, dauwbraam, hennenbraam, kruipbraam, steenbraam
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- [2] braambes, braambezie, braambos, braamrank, braamsluiper, braamstruik, braamvlinder,[3] ontbramen
Vertalingen
1. struik & 2. vrucht
3. beschadiging op een (metaal)oppervlak
Gangbaarheid
- Het woord braam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'braam' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "braam" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- braam op website: Etymologiebank.nl
- braam op website: Etymologiebank.nl
- braam op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.