framboos

Rubus idaeus

Nederlands

Een stapel frambozen
Uitspraak
Woordafbreking
  • fram·boos
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1554 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord framboos frambozen
verkleinwoord framboosje framboosjes

Zelfstandig naamwoord

framboos v/m

  1. (plantkunde) Rubus idaeus , struik uit de familie der Rosaceeën
  2. (fruit) vrucht van de frambozenstruik
Hyponiemen
  • prachtframboos
Afgeleide begrippen
  • framboosrood, framboosstruik, frambozenazijn, frambozenbier, frambozencoulis, frambozenijs, frambozenkever, frambozenrood, frambozensorbet, frambozenstruik, frambozentong
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord framboos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • IPA /frɑmˈbuə̯s/   geluid 
Woordafbreking
  • fram·boos

Zelfstandig naamwoord

framboos

  1. (plantkunde) framboos
  2. (fruit) framboos
Schrijfwijzen
  • Arabische transcriptie: فْرَمْبُوَسْ.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.