domoor
Nederlands
Woordafbreking
- dom·oor
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘dom mens’ voor het eerst aangetroffen in 1757 [1]
- samenstelling van dom en oor
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | domoor | domoren |
verkleinwoord | domoortje | domoortjes |
Zelfstandig naamwoord
domoor v/m
- Oei! wat ben ik toch een domoor! ik nu alweer mijn sleutels vergeten.
Gangbaarheid
- Het woord domoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'domoor' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.