beslissen
Nederlands
Woordafbreking
- be·slis·sen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘besluiten’ voor het eerst aangetroffen in 1550 [1]
- afgeleid van slissen met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beslissen |
besliste |
beslist |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
beslissen
- overgankelijk vaststellen wat er gaat gebeuren
- Deze wedstrijd zal beslissen wie de winnaar van het toernooi is.
Synoniemen
- [1] uitmaken
Verwante begrippen
- besluiten, zich voornemen
Hyponiemen
- meebeslissen
Afgeleide begrippen
- beslisbaar, beslisboom, beslisdocument, besliskunde, beslismoment, beslispunt, beslisser, beslissing, beslisster
Vertalingen
1. vaststellen wat er gaat gebeuren
Gangbaarheid
- Het woord beslissen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beslissen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.