area
Nederlands
Woordafbreking
- area
Zelfstandig naamwoord
area v/m
- (anatomie) bepaald gebied binnen een orgaan
- Inmiddels weten we echter dat Broca's area ook in de hersenen van dieren te vinden is en hooguit groter is bij de mens. [2]
- (bouwkunde) (religie) open terrein bij synagoges en vroegchristelijke kerken
- De grafzerken van de hoogleraren die in voorgaande eeuwen in het koor van de kerk waren begraven (…) werden voorlopig op de area opgeslagen; de graven zelf werden geruimd. [3]
Gangbaarheid
- Het woord 'area' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'area' herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- area op website: Etymologiebank.nl
- Westendorp, G. De Spraakmakers (2004) Van Gorcum, Assen; ISBN 9789023240105; p. 199 n. 35; geraadpleegd 2016-05-30
- Berkel,K. van Universiteit van het Noorden: vier eeuwen academisch leven in Groningen: Deel 1 De oude universiteit, 1614-1876 (2014) Uitgeverij Verloren, Hilversum; ISBN 9789087044664; p. 616; geraadpleegd 2017-05-30
Verwijzingen
Engels
Latijn
Uitspraak
- IPA: /ˈaː.re.a/
Zelfstandig naamwoord
ārea v
- onbebouwd gebied
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | area | areae |
genitief | areae | areārum |
datief | areae | areīs |
accusatief | aream | areās |
ablatief | areā | areīs |
vocatief | area | areae |
Overerving en ontlening
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.