abdis
Nederlands
Woordafbreking
- ab·dis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘overste van vrouwenklooster’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | abdis | abdissen |
verkleinwoord | abdisje | abdisjes |
Vertalingen
1. bestuurster van een abdij.
|
|
Gangbaarheid
- Het woord abdis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'abdis' herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.