aalmoes
Nederlands
Woordafbreking
- aal·moes
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gift’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
- samenstelling van aal en moes [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aalmoes | aalmoezen |
verkleinwoord | aalmoesje | aalmoesjes |
Zelfstandig naamwoord
aalmoes v [3]
- (religie) liefdegift aan een behoeftige; kleine gift aan een bedelaar
- (economie) minachtend gebruikt voor: uit de hoogte toegeworpen gave of gunst of onvoldoende grote beloning
- Voor zo'n aalmoes ga ik niet het hele weekend werken.
Afgeleide begrippen
- aalmoezenier, aalmoezenierschap, aalmoezeniershuis, aalmoezenierskamer
Uitdrukkingen en gezegden
- Aalmoezen geven verarmt niet
door weldoen werkt men aan zijn heil
- men zou hem een aalmoes geven
gezegd van iemand die er zeer armoedig uitziet
Vertalingen
1. liefdegift aan een behoeftige
Gangbaarheid
- Het woord aalmoes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aalmoes' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.